Selecteer een pagina

Voorgeschiedenis

Voor de Tweede Wereldoorlog woonden er ongeveer 13.000 Joden in Rotterdam. De meesten van deze Joden overleefden niet en verdwenen voorgoed uit Rotterdam. Door het bombardement op Rotterdam verdween de binnenstad en daarmee een groot deel van de Joodse infrastructuur. Deze klap is de Joodse gemeenschap in Rotterdam nooit te boven gekomen.

Vanaf de middeleeuwen woonden er al Joden in Nederland. Een deel van die Joden vlucht vanaf 1492 uit Spanje (‘Sepharad’) naar Portugal, Marokko, Tunesië, Italië, Griekenland, Turkije en de Balkan. Volgens het toenmalige Spaanse koningshuis moesten alle Joden zich namelijk gedwongen bekeren tot het katholicisme. Vanaf 1548. toen de inquisitie ook actief werd in Portugal, beginnen Sefardische (‘Spaans-Portugese’) Joden ook te vluchten naar België en Nederland. De eerste Joden vestigden zich in 1610 in Rotterdam en waren Sefardische Joden afkomstig uit Antwerpen.

In 1610 krijgen Sefardische Joden toestemming van de lokale overheid om zich in Rotterdam te vestigen. Elke groep die zich in die tijd in Rotterdam wilde vestigen, had daartoe toestemming nodig omdat het stadsbestuur een inschatting moest maken of nieuwkomers financieel zelfstandig waren. Men wilde natuurlijk niet dat groepen inwoners een te grote aanspraak zouden maken op de beperkte middelen van de armenzorg.

Deze Sefardische Joden zijn echter vermogende kooplieden en mogen zich daarom vestigen in Rotterdam. De eerste Joodse begraafplaats wordt gekocht door mevrouw Gracia Rodriques Vega voor haar echtgenoot aan de Jan van Loonslaan. In 1621 wordt het eerste joodse huwelijk gesloten tussen twee Joodse Rotterdammers: Caspar Fernandes Vega en Philippa Lopes.

Het Rotterdamse stadsbestuur acht het in 1619 nodig om vast te leggen dat het Joden niet toegestaan is om christenen tot het jodendom te verleiden.

In 1647 krijgt nog een groep Sefardische Joden toestemming om zich in Rotterdam te vestigen. Deze versterking is voor de Joodse gemeenschap in Rotterdam van groot belang. Onder de nieuwkomers zitten de conversos Gil Lopes de Pinto en Rodrique Alvares de Pinto, die gedwongen gedoopt zijn.

Bij aankomst in Rotterdam sluiten zij zich gelijk aan bij het jodendom met behulp van rabbijn Pardo uit Amsterdam. Samen met hun zoons laten zij zich besnijden en nemen respectievelijk de naam Abraham de Pinto en David de Pinto aan.

Abraham is op dat moment de rijkste inwoner van Rotterdam en streeft ernaar om in Rotterdam een volwaardige Joodse gemeente op te richten. Over zijn biografie zal in een volgende blog meer verteld worden.

In zijn woonhuis sticht hij een joods leerhuis, de Jesiba de Los Pintos, waar hij twaalf arme maar begaafde jongens de kans geeft om Tora en Talmoed te bestuderen. Deze Jesiba de los Pintos wordt wereldberoemd en zou later verplaatst worden naar Amsterdam.

 

Pin It on Pinterest

Share This